vrijdag 23 april 2010

Wie ben ik?


Ik huil warme tranen om grote mensen zorgen, maar langzaam veranderen deze tranen in een rustgevende, zacht ruisende waterval, diep in een bos. Ik vergeet mijn verdriet en kom al lopend op een grote open plek omringd door een veld vol bloemen met ongelooflijke kleuren die als een zomerweide aan me voorbij trekt. De zon tekent een prachtige regenboog in het water, het rood-geel-oranje-paars sprankelt me tegemoet als vuurwerk en opslag ontstaat diep in mij een geluksgevoel.

Aan het eind van de boog loopt een klein blond meisje bloemetjes te plukken. Ze krijgt mij in de gaten, loopt naar me toe en zegt: ‘Hoi, ik ben Lieke, wie ben jij?’ Ik pak haar uitgestoken handje beet en antwoord: ‘Ik ben Lola, wat is het hier mooi’. ‘Je bent toch niet vergeten dat in dromen alles kan?’ vraagt Lieke vol ongeloof. ‘Nee’ zeg ik, ‘maar volwassenen vergeten vaak te dromen’. Met een brede lach geeft ze mij de grote bos sterk zoet geurende veldbloemen. Droom?! Ik voel de koelte van de bloemen en de prikkelende geur van lavendel dringt sterk in mijn neus, als in trance neem ik de reuk in mij op. Genietend sluit ik even mijn ogen.

‘Kijk wat ik kan’, zegt Lieke. Ze maakt een dansje zo licht als een veertje terwijl ze met een soepele hand beweging een wolk uit de lucht pakt. ‘Ga je mee Lola?’ ‘We gaan we bootje varen, stap maar op.’ Plots ben ik omringd met zachte dons waarin duizenden sterretjes twinkelen. Ben ik niet langer volwassen of zijn wij één en dezelfde persoon? vraag ik me af. Het lijkt niet langer van belang te zijn.

Lieke pakt mijn hand en we springen op de wolk. Ik zak diep weg in zacht pluche. Van een klein stukje wolk, dat ik met een streling van mijn vinger roze kleur, maak ik twee heerlijke suikerspinnen. Al snoepend stijgen we op en al gauw wordt het bos een klein stipje met meer kleuren groen dan ik ooit gezien heb. Volkomen één en stilzwijgend kijken we onze ogen uit. Mensen lijken op barbiepoppen, huizen op legosteentjes en we lachen tranen van plezier telkens als we tegen een andere wolk opbotsen, boem en baf en door zelf mee te bewegen tollen we op onze wolk in het rond.
‘Dag maan’ zegt Lieke.
Ergens, in een andere wereld, meende ik te weten dat het andere tranen waren… of misschien was dát mijn fantasie.

‘Kijk Lieke, ik kan het ook!’ roep ik verrukt. Alsof ik nooit anders gedaan heb vang ik met mijn handen een vallende ster die warm nagloeit. Na een poosje zegt Lieke: ‘Houd je van glijbanen?’ ‘Ja’ zeg ik, ‘hoe wilder hoe beter’! Lieke maakt een sierlijke handbeweging en vanuit het niets is er een enorme regenboog vanaf de wolk diep naar beneden. Eventjes wil ik nog niet van de zachte wolk af, het is heerlijk om zo van alles weg te zweven. Lieke pakt mijn hand en ik stap achter haar de glijbaan op en roetsj daar gaan we zigzaggend snel en schaterend naar beneden waar we met een zachte plof een beetje pijnlijk op het gras landen. Onze voeten zakken direct weg in het koele golvende water van het meertje. Hoog in de lucht staat de tijd heerlijk stil. Ik vraag me af of er ooit tijd geweest is en waarom tijd alleen in de grote mensen wereld belangrijk is. Intussen doen we een wedstrijdje: wie het hoogst met water kan plonsen en nu lopen er andere druppels over mijn gezicht.
Ik merk dat Lieke al een tijdje naar me kijkt en dan zegt ze met grote vragende ogen: ‘Je moet weg hé?’ Alles komt in mezelf in opstand, want ik wil nog helemaal niet weg. ‘Ja strakjes ga ik naar huis’, het is alsof iemand anders dat zegt.

En nog steeds houd ik de bloemetjes vast…terwijl de vaas die ik in de gootsteen onder de kraan heb gezet al tijden overloopt. Het gespetter? Schsss schssss het water waar het lamplicht doorheen schijnt is dat mijn waterval? Maar wie is Lieke dan? Ik ruik nog steeds haar frisse blonde haar en wiens bloemen heb ik eigenlijk beet? Hoe kunnen mijn handen zo kleven als ik geen suikerspinnen gemaakt heb?

Ik zweef nog steeds en betrap me erop, dat ik een wolk na kijk zo ver als ik kan en ik weet het zeker, ik zie het met mijn eigen ogen door mijn keukenraam heen: blonde krullen die achter een schattig meisje aan wapperen die staande op een wolk met twee handjes naar mij zwaait. Het blijkt opeens een weten te zijn: ik kan haar weer ontmoeten, op elk moment dat ik wil, als ik maar durf te dromen. Of zwaai ik nu een deel van mijzelf uit?

De tussenfase vol verwarring, ongeloof en numineuze ervaringen maakt zich van mij meester, het kost me de grootste moeite om van de ene in de andere wereld over te gaan. Sterker nog, iets in mij weigert te geloven dát het twee verschillende werelden zijn, we zijn alleen vergeten hoe deze werelden in onszelf te verenigen.

Ik schrik me een ongeluk, ik heb geen gevoel meer in mijn hand en het duurt even voor ik besef, dat mijn hand de hele tijd in het koude water van de vaas hangt. Ik zet de kraan uit, schik de bloemen en zet de vaas midden op de tafel. Ik hoor, ik zie, ik voel, nee dat kan niet maar toch, alles wat ik ervaar is toch werkelijkheid? Kleine felle twinkelingen, een briesje en zacht fluisteren: Lieke heeft haar plaats ingenomen op een grote lelie waarop ze heerlijk schommelt en met haar benen zwiert. Het stuifmeel wappert op en verandert in ontelbare twinkelende gouden zonnetjes die als confetti naar beneden vallen. ‘Hoi mijn kind’, zeg ik, ‘weet je dat wij eigenlijk Lolieka heten?’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten